De grijsbruine onderkant met witomrande stippen is het meest kenmerkend voor het gentiaanblauwtje (foto G. de Vries)Het gentiaanblauwtje is eenvoudig te herkennen. De bovenkant van de mannetjes is blauw; bij het vrouwtje is het blauw gereduceerd tot de vleugelbasis en is de rest van de bovenkant grijsbruin. De onderkant van de vleugels is licht grijsbruin met twee rijen zwarte vlekken. De zwarte stippen op de ondervleugel zijn licht omrand.

Het gentiaanblauwtje is een kenmerkende dagvlinder van natte heide en schraallanden. De stand van de soort is de laatste tientallen jaren hard achteruit gegaan. Daarom is het nodig maatregelen te nemen voor het behoud van de soort in ons land. De Vlinderstichting heeft een speciale website gemaakt over deze soort. Zij zet zich samen met natuurbeherende organisaties, particuliere landeigenaren, vrijwilligers en de overheid in voor de bescherming van deze vlinder.

 

Het gentiaanblauwtje kan verward worden met drie andere 'blauwtjes' die regelmatig op heidevelden voorkomen namelijk het heide-, het icarus- en het boomblauwtje. Het heide � en het icarusblauwtje hebben oranje vlekken op de vleugelonderkant en het boomblauwtje heeft een lichte grijsblauwe onderkant. De eitjes steken helderwit af op het groen en blauw van de klokjesgentiaan (foto R. Ketelaar)De eitjes vallen in het veld sterker op dan de vlinder en ze zijn zeer eenvoudig te herkennen. Ze steken helder wit af tegen de paarsblauwe kroonbladeren en groene stengel en bladeren van de klokjesgentiaan. Het gentiaanblauwtje is daarom ook het beste te inventariseren aan de hand van de eitjes. De eitjes zijn van half juli tot eind augustus te vinden.

De levenscyclus van het gentiaanblauwtje

Het gentiaanblauwtje heeft een complexe levenscyclus doordat de rups zowel van een waardplant ( Dit is een plant welke fungeert als gastheer.) als van een waardmier afhankelijk is. Deze specialisatie bepaalt in belangrijke mate de huidige zeldzaamheid van de soort omdat een geschikt leefgebied voor het gentiaanblauwtje tevens aan de voorwaarden van de waardplant en de waardmieren moet voldoen.
Het gentiaanblauwtje vliegt � in ��n generatie per jaar � van begin juni tot half augustus met een top tussen 5 juli en 15 augustus. Doorgaans verspreiden ze zich nauwelijks. Zelden worden vlinders op meer dan enkele honderden meters van een vangstplaats teruggevangen.

De vrouwtjes zetten hun eitjes meestal af op bijna volgroeide maar nog gesloten bloemknoppen van de klokjesgentiaan, soms ook op de stengel of op het blad. Vooral in het begin van de vliegperiode gebruiken de vrouwtjes grotere klokjesgentianen voor de eiafzet maar nadien maken ze eveneens gebruik van lagere planten. Gemiddeld worden er zo�n zeven eitjes per bloemknop gelegd ( Met maxima tot 23.). Na zo�n tien dagen kruipen de rupsen hier uit. Deze eten zich een weg naar de zachte bloemdelen in het binnenste van de bloem. Na nog eens 10 dagen kruipt hij naar buiten en laat zich op de grond vallen. Hier is het geduldig wachten geblazen op de zeldzame ruwknoopmier of de bossteekmier. Per bloem halen er gemiddeld slechts twee tot drie rupsen het vierde rupsstadium.

Knoopmieren verzorgen de rups van het gentiaanblauwtje.

De rups verlaat het eitje aan de kant die aan de plant bevestigd is en eet de eischaal niet op. Hierdoor kunnen er nog vrij veel (lege) eitjes gevonden worden op de klokjesgentianen waaruit de rupsen al een tijdje verdwenen zijn. Per bloem kunnen tot maximaal 14 jonge rupsen gevonden worden.

Twee factoren zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de rupsen; het aantal rupsen per bloemknop en de grootte van de bloemknop op het moment van de eiafzet. Het aantal rupsen per bloemknop is bepalend voor het latere gewicht van de rupsen; hoe hoger dit aantal hoe lichter elke rups zal zijn.
Dat gewicht speelt dan weer een rol bij de adoptie door mieren aangezien een grotere rups een grotere kans maakt om door een mier meegenomen te worden. Om competitie met andere rupsen op een bloemknop te vermijden migreren sommige rupsen naar een andere, minder druk bezette bloemknop.
In het vierde stadium laten de rupsen zich op de grond vallen en wachten daar tot ze meegenomen worden door een knoopmier. Deze nemen de rups mee naar hun nest. De rups scheidt een zoete stof af die de mieren heerlijk vinden. In ruil daarvoor wordt hij door de mieren gevoed en beschermd. Ze leven in een symbiose.
De eitjes lijken vooral gelegd te worden op klokjesgentianen die in de onmiddellijke omgeving van mierennesten staan.

De rupsen worden in het mierennest door de mieren gevoed met mierenlarven en �eitjes maar ook met prooien van de mieren. Deze mieren adopteren de rups omdat deze stoffen uitscheidt waardoor de mieren denken dat ze met hun eigen broed te maken hebben. De rupsen blijven vanaf de nazomer tot en met de winter in het mierennest.
In begin van de volgende zomer verpopt hij zich en na 3 weken, begin juli, komen de eerste vlinders uit de pop en verlaten zo snel mogelijk het mierennest. De vlinders moeten zo snel mogelijk het nest te verlaten omdat ze vanaf het moment van uitkomen als indringers worden gezien en daarom heftig worden aangevallen.


In sommige mierennesten kunnen tot 22 rupsen van het gentiaanblauwtje gevonden worden.

 

Als parasito�d van de rupsen geldt er een nog onbekende soort sluipwesp. De sterfte onder de rupsen door parasitisme kan oplopen tot 50%.
Het gentiaanblauwtje is een zeer honkvaste soort die meestal maar enkele honderden meters geschikt terrein kan overvliegen - als de vlinder bij het vliegen een bosrand tegenkomt, keert hij terug en vliegt niet over het bos.

Het biotoop

De afhankelijkheid van klokjesgentianen en knoopmieren maakt het gentiaanblauwtje kwetsbaar voor veranderingen in zijn omgeving. Door onderzoek is er veel bekend geworden over het gewenste beheer. Herstel van populaties blijkt goed mogelijk. Kleinschalig plaggen speelt daarin een belangrijke rol. In Overijssel gebeurt dat door vrijwilligers van de Blauwe Brigade, onder geleiding van Landschap Overijssel. In het kader van het beschermingsplan zullen ook in andere provincies zogenaamde Blauwe Brigades worden opgericht.

In het halfnatuurlijke, oude cultuurlandschap was het landgebruik van essentieel belang voor het behoud van de leefgebieden van het gentiaanblauwtje. Op de natte heide bestond dit vooral uit het steken van plaggen en beweiding door schapen en runderen. In blauwgraslanden werd doorgaans eenmaal per jaar, laat in het seizoen, gemaaid. In schraal grasland werd hetzij laat gemaaid, hetzij extensief (na)beweid en soms gebrand.
Vandaag de dag proberen natuurbeheerders door gerichte maatregelen het leefgebied van het gentiaanblauwtje te behouden en/of te herstellen.

De status van het gentiaanblauwtje

In de Rode Lijst Dagvlinders staat het gentiaanblauwtje als kwetsbaar te boek. Gezien de ontwikkelingen over de laatste tien jaar moet de huidige status eerder als bedreigd worden beoordeeld.
Het gentiaanblauwtje geldt als doelsoort in het natuurbeleid. Dit op grond van zijn internationale belang, de dalende trend in zijn voorkomen en zijn huidige zeldzaamheid.
Het gentiaanblauwtje geniet geen wettelijke bescherming krachtens de Flora- en Faunawet maar zijn waardplant, de klokjesgentiaan, wel.

De voornaamste oorzaken van de achteruitgang van het gentiaanblauwtje zijn verdroging en vergrassing van vochtige heiden waardoor de mieren minder geschikte nestplaatsen vinden en klokjesgentianen minder goed kunnen kiemen. Door verkeerd plantengericht beheer kunnen mierennesten te lang onder water komen te staan waardoor de overwinterende rupsen verdrinken.
ok de versnippering van vochtige heidegebieden, met een geringere of onmogelijk gemaakte uitwisseling van individuen tot gevolg, heeft vermoedelijk bijgedragen tot de achteruitgang van de soort.

Een geschikt natuurbeheer moet zorgen voor twee essenti�le zaken: Een voldoende groot aantal klokjesgentianen voor de eiafzet en een vrij grote dichtheid aan geschikte knoopmierennesten. Hiervoor moet het grondwaterpeil voldoende hoog gehouden worden zodat klokjesgentianen kunnen kiemen; het grondwaterpeil mag echter in de winter niet te langdurig boven het maaiveld staan omdat de overwinterende rupsen in de mierennesten kunnen verdrinken.
De meest geschikte beheersvorm voor het cre�ren van een goede vegetatiestructuur is extensieve begrazing maar indien het om een bijzonder kleine populatie gaat, moet erop toegezien worden dat de klokjesgentianen (en de daarop gelegde eitjes) niet door de grazers afgevreten worden. Kleinschalig plaggen in de buurt van Klokjesgentianen kan er eveneens voor zorgen dat de zaden van de waardplant beter kiemen. Aangezien het meerdere jaren duurt vooraleer de knoopmieren op geplagde stukken opnieuw nesten bouwen, moet het plaggen beperkt blijven tot enkele vierkante meters. Op heischrale graslanden zou na midden september gefaseerd gemaaid kunnen worden om de klokjesgentianen te behouden.
Om in sommige gebieden opnieuw metapopulaties van het gentiaanblauwtje te cre�ren, kan er aan lokale herintroductie gedacht worden.